De kijkwijzers brengen de talige vaardigheden in kaart. We onderscheiden in het taalonderwijs vijf vaardigheden – luisteren, spreken, gesprekken voeren, lezen en schrijven – en voor elk daarvan ontwikkelden we een kijkwijzer. In de linkermarge staat telkens een beperkt aantal deelvaardigheden vermeld. Dit zijn de doelen van de lessen – taal én andere – die de schoolse taalcompetentie uitmaken. Zo is het in alle lessen belangrijk dat de nieuwkomers mondelinge instructies kunnen begrijpen, mondeling verslag kunnen uitbrengen, informatie uit een tekst kunnen halen, informatie kunnen kopiëren enzovoort. De doelen worden gerangschikt van eerder technisch naar begrijpend. Die volgorde houdt geen prioritaire benadering in. Het is zeker niet zo dat leerlingen de ene vaardigheid moeten beheersen voordat ze naar de volgende kunnen overgaan. Ze hoeven bijvoorbeeld niet eerst de spellingregels te beheersen voordat ze met plezier een tekst kunnen schrijven. Ook kunnen ze al genieten van het luisteren naar voorgelezen verhalen voordat ze zelf alle niet-klankzuivere woorden correct kunnen uitspreken. De kijkwijzers mogen dus niet gebruikt worden als een soort van checklist. Elk van de deelvaardigheden in de linkermarge van de kijkwijzers zijn een doel op zich en in elke taalontwikkelende les komen de verschillende domeinen aan bod: in de aangepaste lessen moeten dus (voor de AN) een aantal van deze doelen opgenomen worden.

Binnen elke deelvaardigheid zijn vier categorieën voorzien. Categorie 1 staat voor de leerlingen die als nieuwkomer in de school starten en wanneer de AN onder de categorie 4 vallen, beheersen ze de deelvaardigheid zo goed als volledig. Er zijn nog twee tussenstadia mogelijk waarbij de leerlingen kleine en iets grotere vorderingen hebben gemaakt: categorie 2 en 3. Leerkrachten helpen de anderstalige nieuwkomers van de ene naar de andere categorie te evolueren door te differentiëren in de doelen, de activiteiten en de organisatie van de lessen voor de hele klas.

Het is geweten dat woordenschat de sleutel is tot onderwijssucces: bij alle taalvaardigheden is het begrijpen en het gebruiken van nieuwe begrippen daarom telkens als een afzonderlijke doelstelling opgenomen. Je selecteert bij elke les best een doel met betrekking tot de nieuwe begrippen. Zowel bij luisteren als bij lezen is het begrijpen van de woordenschat belangrijk, bij spreken en schrijven moet de aandacht gaan naar het gebruiken van nieuwe termen.

Wat ook onder elk domein terugkomt, is plezier beleven aan de teksten waarmee de leerlingen geconfronteerd worden. Leesbevordering is een belangrijk aandachtspunt in ons onderwijs: veel wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat als kinderen graag lezen, ze ook beter lezen, niet alleen technisch maar ook begrijpend. Het is genoeg bekend dat begrijpend lezen de basis is van studeren en dus een voorwaarde voor schoolsucces. Begrijpend luisteren is een voorbereiding op het begrijpend lezen en dus ook cruciaal in de ontwikkeling van de geletterdheid van de leerling. We gaan ervan uit dat leerlingen plezier kunnen beleven aan het vertellen van teksten (spreken) en ook bij schrijven staat het plezier centraal.

Je kan de kijkwijzers gebruiken om de beginsituatie van de AN in kaart te brengen. Dat gebeurt al door het intakegesprek bij de inschrijving en ook door de leerling bij aanvang te observeren, zodat je bijvoorbeeld kan vaststellen hoe geconcentreerd en betrokken hij is, hoe hij taken uitvoert en dergelijke. Om de doelen van taal te bepalen kan je gebruik maken van de kijkwijzers. De analyse van de beginsituatie komt dan samen met de inschrijvingsfiche en het intakeformulier in een dossier. In dat dossier hoort ook het individuele werkplan van de AN: dat bevat zijn persoonlijke doelen. Aan de hand van die doelen stel je (eventueel samen met de zorgleerkracht) een traject op maat voor de nieuwkomer samen en zo kan je zijn vooruitgang evalueren.

Niet alleen voor de beginsituatieanalyse maar ook voor de evaluatie van de taal kan je de kijkwijzers gebruiken. Leg daarvoor best de focus op enkele vaardigheden die je gedurende een tijd observeert en ga pas over naar de volgende als je daarin evolutie ziet. Probeer ook zoveel mogelijk open te staan voor vorderingen, eerder dan de nadruk te leggen op de werkpunten. Observaties worden ideaal gezien aangevuld met reflectiegesprekken: hoe voelt de nieuwkomer zich en hoe denkt hij zelf dat zijn taalvaardigheid erop vooruitgaat?  Je kan zeker ook de input vragen van alle collega’s, ook de leerkrachten van muzische vorming, lichamelijke opvoeding en ICT kunnen de leerling tijdens hun lessen op hun taal beoordelen en een oordeel vellen.

Als een anderstalige nieuwkomer voldoende vorderingen heeft gemaakt op het vlak van taal, kan hij ook de toetsen afleggen die de andere leerlingen aangeboden krijgen. Je kan er nog wel enkele aanpassingen aan aanbrengen en de AN zo toch nog wat extra ondersteuning bieden.  Mogelijke aanpassingen zijn dat je minder vragen aanbiedt of een voorgestructureerd antwoordblad voorziet, dat je ondersteunende afbeeldingen geeft en dergelijke. Je kan ook toelaten dat de nieuwkomer zich op de toets voorbereidt door hem de dag op voorhand een tekst te laten lezen. Voor leerlingen die het nog moeilijk hebben met lezen en schrijven, kan je van een schriftelijke taak een mondelinge maken.