We weten nu hoe kinderen – voordat ze naar school gaan – taal leren, namelijk via de drie taalgroeimiddelen taalaanbod, interactie en feedback. De taalvaardigheid op school zal zich dan ook het vlotst ontwikkelen wanneer ons onderwijs zo dicht mogelijk aanleunt bij die natuurlijke manier van taal verwerven en dus wanneer de drie taalgroeimiddelen uitdrukkelijk aanwezig zijn. Dat is het geval in de hedendaagse aanpak van het  taalonderwijs. Vier principes keren telkens terug: betekenisvolle taken,  interactie, ondersteuning en reflectie. De drie eerste sluiten nauw aan bij de ‘taalgroeimiddelen’, ‘reflectie’ wordt eraan toegevoegd.  Ten eerste: taken zijn betekenisvol wanneer ze relevante kennis en een rijk taalaanbod bevatten, wanneer ze de leerlingen betrokken houden en functioneel zijn.  Ze houden ook een zekere uitdaging in: ze zijn niet te gemakkelijk maar ook niet te moeilijk. Interactie is een tweede belangrijk principe: jongeren worden taalvaardig door taal te oefenen, d.w.z. door zelf in gesprek te gaan of een tekst over eigen ervaringen te schrijven of op andere manieren kansen te krijgen om hun taal te gebruiken. Ten derde: pas wanneer leerkrachten hun leerlingen ondersteunen, kunnen die hun taal verrijken. Dat kan door een compliment te geven voor een geslaagde formulering, fouten te verbeteren, regels uit te leggen  enzovoort. Reflecteren ten slotte: doordat kinderen (hardop) nadenken over hun taalgebruik, kunnen ze dat nadien bijsturen. Kritisch reflecteren kan perfect volgen op een betekenisvolle taak.

Bijkomend nog dit: effectief (taal)onderwijs komt het meest tot zijn recht in een stimulerende omgeving. Het Centrum voor Taal en Onderwijs stelt de aspecten van een krachtige leeromgeving voor in drie cirkels die in elkaar passen. De buitenste cirkel staat voor een positief klasklimaat waarin leerlingen zich gewaardeerd en gerespecteerd voelen en zelf initiatief kunnen nemen. De tweede cirkel geeft de betekenisvolle taken weer: activiteiten die zinvol en uitdagend zijn en die leerlingen betrokken houden. De binnenste cirkel stelt de ondersteuning door interactie voor: leerlingen worden aangespoord met elkaar in gesprek te gaan en zo hun taal te oefenen, en er feedback op te krijgen. Op elk van de drie vlakken speelt de leerkracht een cruciale rol: ze reageert, moedigt aan, denkt hardop na, doet voor, bedenkt oplossingen en gebruikt daarbij veel doordachte taal.

Effectief taalonderwijs voor meertalige leerlingen beantwoordt aan dezelfde normen als onderwijs voor leerlingen met thuistaal Nederlands. Dezelfde taalgroeimiddelen liggen aan de basis, dus dient de taaldidactiek dezelfde elementen te bevatten: betekenisvolle taken, interactie, ondersteuning en reflectie. Reflecteren in concrete communicatieve situaties blijkt heel effectief voor de anderstalige leerlingen, omdat ze dan taal begrijpen en gebruiken, én er expliciet bij stilstaan.

Steeds meer taalwetenschappers zijn ervan overtuigd dat de thuistalen van anderstalige leerlingen niet alleen toegelaten maar vooral ook ingezet moeten worden in de klas.  Het zal hun welbevinden verhogen en ze komen tot een betere kennis van begrippen in het Nederlands en verbeteren zo mogelijk ook hun schoolse prestaties. Het Nederlands blijft absoluut de dominante taal, maar de kennis van de thuistaal van de anderstalige kinderen wordt benut om competenter te worden in de taal die ze in ons onderwijs nodig hebben.

Voor een klasleerkracht van een reguliere klas met een minderheid aan anderstalige nieuwkomers is differentiatie een noodzakelijke basishouding. Differentiëren is overigens niet alleen een basisvoorwaarde voor leerkrachten van klassen met AN: het draagt sowieso bij aan de kwaliteit van het onderwijs aan alle leerlingen. Anderstalige leerlingen mee opnemen in de klasgroep (en je lesgeven daaraan aanpassen) is dus zeker noodzakelijk, eerder uitzonderlijk kan het nodig zijn dat deze leerlingen zelfstandig aan het werk worden gezet. Zo voorziet de leerkracht, op momenten waarop alle leerlingen individueel aan (differentiatie)opdrachten werken, voor de AN best opdrachten met een relevant taalaanbod, die ook zoveel mogelijk aansluiten bij de activiteiten die de andere leerlingen uitvoeren. Leerlingen individueel laten werken aan zogenaamd cursorische oefeningen zonder verbinding met de rest van de klas moet wel beperkt blijven. Omwille van de meerwaarde van interactie is het overigens aangeraden je leerlingen regelmatig in duo’s of groepen te laten werken. Waar samenwerken mogelijk is laat je de anderstalige nieuwkomers dan geen groepje op zich vormen, maar net aansluiten bij leerlingen die de schooltaal Nederlands al vlot beheersen, zodat ze impliciet van hen zullen leren. Geef die leerlingen voldoende aanwijzingen en begeleid dat groepje extra tijdens hun overleg.