In een boekenproject stelt de leerkracht één goed gekozen boek centraal, best een boek met een ‘reflecterende dimensie’ (Walta, 2020). Dergelijke boeken beantwoorden aan een aantal criteria: ze zijn geschreven door literaire auteurs en hebben een esthetische vorm die de aandacht van de lezer trekt. Het gaat om realistische en fantastische verhalen in de vorm van lees- of prentenboeken en om mooie, vaak verhalende informatieve werken of dichtbundels. Omwille van het taalspel en het eerder poëtische taalgebruik moet de lezer wat moeite doen om de tekst goed te begrijpen (kernpunt 1 Tekstkeuze). Het boek wordt in meerdere sessies door de leerkracht voorgelezen of de leerlingen lezen er zelf (enkele fragmenten) uit (kernpunt 2 Vrij lezen).

Aan elke leessessie kan je activiteiten koppelen op het vlak van taal en drama, maar ook andere leergebieden kunnen aan bod komen. De activiteiten bieden de kinderen de kans om hun taal te oefenen (kernpunt 6 Taalvaardigheidsonderwijs). Als je een boek kiest dat bij een bepaald thema uit de wereldoriëntatie hoort, verruim je bovendien de kennis van de leerlingen over dat thema (kernpunt 5 Thema’s). Je kan er ook andere leerinhouden mee introduceren: zo kan er bij het voorlezen aandacht gaan naar cijfers of ruimtelijke begrippen. Door echt te werken met en rond het boek, wordt de beleving van het verhaal verdiept, kan je met kinderen reflecteren op de vertel- en eventueel de tekenstijl en breid je de literaire competentie van de leerlingen uit. Laat je leerlingen ‘diep’ lezen: bied eenzelfde tekst verschillende keren aan en laat ze nadenken over de inhoud en verbanden leggen met andere teksten en eigen ervaringen (kernpunt 1 Tekstkeuze).

Boekenprojecten vergen een degelijke voorbereiding. Kies eerst een geschikt boek (kernpunt 1 Tekstkeuze). Als je voor een prentenboek gaat, kan je het helemaal lezen, als het een lees- of informatief boek is, selecteer je enkele fragmenten of verdeel je de fragmenten over meerdere sessies. Wanneer een boek te omvangrijk is, kan je ervoor kiezen om bepaalde stukken in eigen woorden te vertellen zodat je een deel kan overslaan. Gedichten moeten uiteraard wel helemaal gebracht worden. Tijdens de sessies kan je het boek met veel beleving voorlezen (kernpunt 3 Voorlezen) en daarbij interactie toelaten (kernpunt 4 Gesprekken). Het is bijvoorbeeld zinvol om de kinderen te vragen hoe ze denken dat het verhaal verder zal verlopen. Ook kan je altijd kennis-, belevings-, denk- en beoordelingsvragen stellen, zowel bij prenten- als lees- en informatieve boeken (kernpunt 4 Gesprekken). Hou er rekening mee dat in prentenboeken de illustraties (mee) het verhaal vertellen, maak daar ook gebruik van door bijvoorbeeld de leerlingen erover aan het woord te laten.

Boekenprojecten voor anderstalige nieuwkomers

Boekenprojecten vormen een geschikte werkvorm binnen een leesbevorderende taaldidactiek en ze kunnen perfect in reguliere klassen met anderstalige nieuwkomers uitgevoerd worden. Voor die nieuwkomers moeten er wel enkele aanpassingen gebeuren en dat kan je doen met behulp van de kijkwijzers en het Plan van aanpak van ANNA.

Pas bij een boekenproject, net zoals bij andere lessen en bij de boekenkring, je DOELEN aan. Kies om te beginnen voor de anderstalige nieuwkomer alleen functionele doelen, wat betekent dat je wel alle thema’s kan introduceren, maar dat je toch vooral de nadruk legt op die onderdelen van het thema waarmee ze zich in het dagelijkse leven kunnen behelpen. De inhouden voor de andere kinderen kunnen verder gaan. Raadpleeg de kijkwijzers en leg ook de focus op de talige doelen waar ze het meest mee gebaat zijn. Interactief voorlezen en praten over boeken maken van de meeste boekenprojecten deel uit. Verschillende werkvormen van het project zullen dus een uitstekende gelegenheid bieden om de mondelinge taalvaardigheden te oefenen. In de kijkwijzers kan je een selectie in de deelvaardigheden maken op het vlak van luisteren, spreken en gesprekken voeren. Veel opdrachten omvatten ook het lezen van teksten en eventueel korte schrijfoefeningen, ook daarvoor vind je in de kijkwijzers relevante doelen. Bedenk dat voor leerlingen die de schooltaal nog niet machtig zijn, info- en belevingsvragen makkelijker zijn dan denk- of beoordelingsvragen en voorzie zeker variatie in de vraagsoorten. Net als bij de boekenkring, gebruik je in je boekenproject zeker die begrippen die voor de nieuwkomers zinvol zijn. Als je die in het kader van een verhaal of thema aanbrengt, kunnen kinderen ze in samenhang in hun geheugen opslaan.

Ook de OPDRACHTEN kan je aanpassen: ga na of ze voor de nieuwkomers haalbaar zijn. Herhaal tijdens het interactief voorlezen je vragen of herformuleer ze zo nodig, maak de opdrachten die je erbij geeft eventueel korter of eenvoudiger. Voorzie extra materiaal: toon prenten of voorwerpen, doe oefeningen voor of neem andere initiatieven zodat ze concreter worden.  Je taalaanbod moet rijk zijn: de reguliere leerlingen hebben baat bij de laagfrequente woorden in kinderboeken, maar voor de nieuwkomers bieden ze vooral kansen om de hoogfrequente woorden te verwerven. Spreek nadrukkelijk en lees zo voor dat de inhoud verduidelijkt wordt (denk aan de drie soorten van accenten: temporeel, dynamisch en melodisch). Laat nieuwkomers ook toe hun thuistaal te gebruiken en geef hen de mogelijkheid om de begrippen die bij het thema horen te vertalen naar hun eigen taal. ‘Zo leggen leerlingen makkelijker linken tussen hun (voor)kennis in het Nederlands en in hun moedertaal en kunnen ze nieuwe kennis hier beter aan ophangen. Bovendien breiden ze ook de schooltaal in hun moedertaal verder uit, wat het leren van (en in) het Nederlands bevordert (Centrum voor Taal en Onderwijs, z.d.a). Voer in de loop van je project af en toe korte reflectiegesprekken over de inhoud van het boek en het thema, maar ook over de taken die eraan verbonden zijn. Zo kan je achterhalen of ze voor de nieuwkomers haalbaar zijn.

Als je aan het (voor)gelezen verhaal ACTIVITEITEN toevoegt, laat nieuwkomers dan zo vaak mogelijk met andere leerlingen samenwerken of stel een minimeester of -juf aan. Gesprekken in duo’s of kleine groep zijn minder ‘bedreigend’ dan klassikale werkvormen wanneer je een taal nog niet zo goed beheerst. Richt je klas in volgens het thema waarrond wordt gewerkt: prenten, voorwerpen, boeken die je zelf bij elkaar zoekt of door de leerlingen laat meebrengen verdiepen de kennis over het thema en de woordenschat errond.

Klik hier voor een voorbeeld: Paniek in sprookjesland van Isabelle Quinn (door Dilyara Appazova).