In een boekenkring presenteren de leerkracht en de leerlingen samen enkele boeken van verschillende genres aan elkaar, wat best kan naar aanleiding van een moment van vrij lezen. Het doel van de boekenkring is dat je de interesse van je leerlingen voor bepaalde boeken wekt en hen zo ook aanzet om (tijdens het vrij lezen) naar andere boeken te grijpen dan ze gewoonlijk zouden doen. Je kan een boekenkring om de twee à drie weken roosteren. ‘De duur is afhankelijk van de leeftijd van de leerlingen. De richtlijnen zijn: voor de onderbouw 10 minuten, voor de middenbouw 20 minuten en voor de bovenbouw 30 minuten’ (Stichting Lezen, z.d.). Alle deelnemers zitten in een kring zodat er gemakkelijk gesprekken gevoerd kunnen worden en niemand vooraan in de klas hoeft te staan. De boekenkring vervangt de klassieke spreekbeurt waarbij slechts één leerling aan het woord is terwijl de anderen luisteren: een dialoog of groepsgesprek is voor kinderen immers een veel zinvollere werkvorm dan een monoloog.

Tijdens de boekenkring krijgen verschillende leerlingen een rol toebedeeld. Dat betekent dat jij niet alleen maar samen met de leerlingen de boekenkring zal leiden, maar het is wel aan jou om het programma samen te stellen en de kring voor te bereiden. In zijn cursus ‘Open boek’ stelt Jos Walta (Walta, 2020) voor om een boekenkring te laten verlopen volgens een min of meer vast stramien, met drie of vier onderdelen:

  1. twee duo’s stellen een verhaal en een informatief boek voor
  2. twee duo’s stellen een andere boekensoort voor
  3. de leerkracht presenteert twee boeken
  4. eventueel volgt er een bijdrage van een gastspreker

Hier is de uitwerking. Let wel: elke boekenkring wordt door de leerkracht kort ingeleid (net zoals een les), vertel dus wat er gaat gebeuren en wat het doel is. Ook de afsluiting is in handen van de juf of meester.

  1. Eerst stelt één leerling samen met een buddy een verhaal voor en een ander duo een informatief boek.
    Observeer ter voorbereiding de leerlingen tijdens het vrij lezen (kernpunt 2 Vrij lezen) en vorm jezelf zo een idee van wie welk boek met interesse leest. Vraag dan aan twee leerlingen om dat boek aan de kring voor te stellen. Ze mogen elk een buddy kiezen om de presentatie samen voor te bereiden en te geven. Je verwacht dat ze het boek op een enthousiaste manier presenteren: de titel, auteur en illustrator vermelden, vertellen waarom ze het boek kozen, een fragment voorlezen, een oordeel geven, enkele vragen beantwoorden enzovoort (kernpunt 6 Taalvaardigheidsonderwijs). Om de verdieping te vergroten is het soms zinvol dat jij een fragment opnieuw voorleest en er een gesprek over voert (kernpunt 3 Voorlezen en 4 Gesprekken).
  2. Dan stellen twee duo’s een boekensoort voor die geen verhaal of een informatief boek is, zoals een doeboek, een aanwijsboek, een boek zonder woorden, een dichtbundel enzovoort.
    Om dit onderdeel voor te bereiden, kies je zelf twee boeken die je aanspreken en vraag je tijdens het vrij lezen welk duo een presentatie over dat boek wil geven. Ze doen dat op dezelfde manier als de leerlingen in het eerste deel (kernpunt 6 Taalvaardigheidsonderwijs).
  3. Daarna volgt een bijdrage van de leerkracht.
    Ook hiervoor kies jij zelf twee boeken (kernpunt 1 Tekstkeuze) omdat ze net zijn verschenen, omdat ze een prijs kregen, omdat ze anders nooit worden gelezen (het ‘weesboek’) of om welke reden dan ook. Stel de boeken voor en tracht de leerlingen er warm voor te maken. Eventueel laat je meteen aansluitend een lijstje rondgaan waarop leerlingen hun naam kunnen schrijven om het boek tijdens het volgende moment van vrij lezen te ‘reserveren’. Dit onderdeel kan je ook aangrijpen als een kans om samen een volgend voorleesboek te kiezen: stel het boek voor en lees telkens een kort fragment. Nadien kunnen de leerlingen stemmen: het favoriete boek wordt later voorgelezen, het andere krijgt nieuwe kansen in het vrij lezen en de boekenkring die daarop volgt.
  4. Eventueel kan je kiezen voor een vierde onderdeel waarin je een gast uitnodigt: een leerling van een hogere klas, een ouder of grootouder die komt praten over zijn of haar enthousiasme voor een bepaald boek of voor (voor)lezen.
    Ook in dit onderdeel voer je gesprekken met de leerlingen over boeken (kernpunt 4 Gesprekken) of laat je hun taalgebruik oefenen (kernpunt 6 Taalvaardigheidsonderwijs). De gesprekken met de gast betekenen ook een grote meerwaarde voor de literaire competentie (kernpunt 1 Tekstkeuze).

Aanpassingen voor anderstalige nieuwkomers

De voorgestelde werkvormen sluiten goed aan bij een taaldidactiek die vanuit leesbevordering vertrekt, maar voor een klas met nieuwkomers zijn er wel enkele aanpassingen nodig en daarvoor kan je een beroep doen op de kijkwijzers en het Plan van aanpak van ANNA.

Pas bij een boekenproject net zoals bij andere lessen, je DOELEN aan. Kies om te beginnen voor de anderstalige nieuwkomer alleen functionele doelen, wat betekent dat je wel alle thema’s kan introduceren, maar dat je voor de nieuwkomers de nadruk legt op die onderdelen van dat thema waarmee ze zich in het dagelijkse leven kunnen behelpen. De inhouden voor de andere kinderen kunnen verder gaan. Raadpleeg de kijkwijzers en leg ook de focus op de talige doelen waarmee ze in het onderwijs het meest vooruit kunnen. Bij boekenkringen en -projecten ligt de nadruk eerst en vooral op de mondelinge taalvaardigheden: luisteren, spreken en gesprekken voeren. Maak van de gelegenheid gebruik om met hen extra te oefenen op vaardigheden als ‘mondelinge instructies begrijpen’ en ‘plezier beleven aan het luisteren naar verhalen’. Bedenkt dat voor leerlingen die de schooltaal nog niet machtig zijn, info- en belevingsvragen makkelijker zijn dan denk- of beoordelingsvragen. Gebruik ook vooral de begrippen die voor hen zinvol zijn: nuttige woorden, die frequent voorkomen en die zowel tot de schooltaal als de dagelijkse taal behoren. Als je die in het kader van een verhaal of thema aanbrengt, kunnen kinderen ze in samenhang in hun geheugen opslaan.

Ook de OPDRACHTEN kan je aanpassen: ga na of ze voor de nieuwkomers haalbaar zijn. Herhaal tijdens het interactief voorlezen je vragen of herformuleer ze zo nodig, maak de opdrachten die je erbij geeft eventueel korter of eenvoudiger. Als twee leerlingen samen de boekenkring hebben voorbereid, kunnen de taken bij de presentatie zo verdeeld worden dat de nieuwkomer een eenvoudigere rol kan opnemen dan zijn medeleerling. Observeer de nieuwkomer extra tijdens momenten van vrij lezen, begeleid hem in de keuze van het boek en ga na wat hij eruit meepikt. Voor nieuwkomers is extra materiaal zinvol en zeker de prenten uit de boeken kunnen helpen, onder andere om begrippen te visualiseren. Je taalaanbod moet rijk zijn: de reguliere leerlingen hebben baat bij de laagfrequente woorden in kinderboeken, maar voor de nieuwkomers bieden ze vooral kansen om de hoogfrequente woorden te verwerven. Spreek nadrukkelijk en lees zo voor dat de inhoud verduidelijkt wordt (denk aan de drie soorten van accenten: temporeel, dynamisch en melodisch). Laat nieuwkomers ook toe hun thuistaal te gebruiken als hen dat helpt. Als anderstalige kinderen tijdens de gesprekken rond de boeken moeite hebben met Nederlandse woorden of opdrachten, geef hen dan zo mogelijk de kans om even hun thuistaal in te zetten. Verlies hen tijdens de gesprekken niet uit het oog en tracht te achterhalen of ze het verhaal grotendeels kunnen volgen.

Als je aan het (voor)gelezen verhaal ACTIVITEITEN toevoegt, laat nieuwkomers dan zo vaak mogelijk met andere leerlingen samenwerking of stel een minimeester of -juf aan. Gesprekken in duo’s of kleine groep zijn minder ‘bedreigend’ dan klassikale werkvormen wanneer je een taal nog niet zo goed beheerst. Pas zeker tijdens de boekenkringen je klasinrichting aan: ga in een kring zitten, hang prenten op of presenteer voorwerpen, breng concrete materialen in verband met het thema naar de klas of laat leerlingen dit doen. Alles wat bijdraagt tot het bevorderen van de taalvaardigheid en de integratie in de klas, moet gestimuleerd worden.

Klik hier voor een voorbeeld: zes uitgewerkte boekenkringen (door Shari Leonard).