In welke mate verschilt de (begin)situatie van een AN van die van de andere leerlingen in je klas? Over welke gegevens moet je beschikken om hem zo goed mogelijk te kunnen opvangen en begeleiden? Kort nadat een anderstalige nieuwkomer zich in een school inschrijft, wordt met het kind en de ouders een intakegesprek gevoerd. In zo’n gesprek kan de school zich een idee vormen van de schoolloopbaan van de nieuwkomer tot op het moment van de inschrijving en van zijn mate van geletterdheid en gecijferdheid, maar ook van de gezinssituatie, zijn achtergrond als vluchteling, zijn interesses en talenten, eventuele angsten of trauma’s enzovoort. Al de informatie die belangrijk is voor een optimale begeleiding wordt verzameld.
Aangezien taal een cruciale rol speelt in het onderwijs, wordt tijdens een intakegesprek zeker altijd de geletterdheid van de leerling bevraagd. Op dat vlak zijn er erg grote verschillen vast te stellen, waardoor je in het algemeen drie groepen kan onderscheiden. Sommige leerlingen zijn “alfaleerlingen”, leerlingen die nog geen onderwijs hebben genoten en in geen enkele taal kunnen lezen of schrijven. Andere leerlingen kunnen wel lezen en schrijven maar in een ander schrift dan het onze. Nog andere hebben een redelijk taalvaardigheidsniveau in hun eigen thuistaal die gelijkenissen met ons schrift vertoont. Binnen de drie groepen van nieuwkomers zijn de verschillen tussen individuele leerlingen ontzettend groot, in werkelijkheid is de beginsituatie van geen twee AN identiek.
In het kader van ANNA leggen we de nadruk op de talige competenties van de nieuwkomers. Om een zinvolle aanpak voor de AN te kunnen kiezen is het dan ook belangrijk om heel specifiek zijn talige beginsituatie in kaart te brengen. Daarvoor ontwierpen we enkele kijkwijzers waarin de talige doelstellingen worden opgenomen.