Talige competenties. Een anderstalige nieuwkomer is per definitie een leerling die in een andere taal is opgegroeid dan het Nederlands. Het Nederlands is voor hem – wanneer hij in een Vlaamse klas arriveert – een nieuwe, vreemde taal, maar wel één die hij nodig heeft om te kunnen deelnemen aan het onderwijs. De grote bekommernis is daarom dat hij voldoende van de schooltaal begrijpt om het onderwijs te kunnen volgen. Dat is niet eenvoudig: de meeste kinderen in het Vlaamse onderwijs hebben het Nederlands als thuistaal en toch vormt de schooltaal ook voor hen vaak een struikelblok. Thuistaal en schooltaal verschillen immers erg van elkaar. De thuistaal wordt meestal gebruikt om over alledaagse onderwerpen te spreken, terwijl kinderen op school de taal niet alleen gebruiken om te vertellen over concrete gebeurtenissen, maar ook om mondelinge instructies op te volgen, om vragen te beantwoorden, informatie uit een gelezen tekst te achterhalen, verschillende soorten van eenvoudige teksten te schrijven enzovoort. In elke klas maar zeker in een klas met anderstalige leerlingen dien je dus zoveel mogelijk aandacht aan de schooltaal te besteden, en dat kan in elke les.
Sociale competenties. De integratie van de nieuwkomers in de maatschappij is een cruciaal punt. Kinderen moeten zich welkom en erkend voelen en kunnen aansluiten bij hun leeftijdsgenoten. Daarvoor zetten we eerst en vooral in op de vaardigheden die ze nodig hebben om zich in de maatschappij te handhaven: iemand gepast groeten, samenwerken met anderen, afspraken maken en ze naleven enzovoort. Zo zullen ze zich na een tijd deel voelen van de gemeenschap, op school en daarbuiten.
Zelfsturende competenties. Sommige bronnen selecteren naast de talige en de sociale ook nog de zelfsturende vaardigheden, terwijl deze voor andere deel uitmaken van de sociale. De zelfsturende competenties vertonen overeenkomsten met de executieve functies: de denkprocessen die je gedrag en je emoties sturen zodat je op school en in het dagelijkse leven kan functioneren. Zo moeten kinderen leren hun impulsen onder controle te houden zodat ze bijvoorbeeld niet te snel zijn afgeleid, voldoende lang kunnen stilzitten, hun werk kunnen plannen enzovoort.